synchroon
- syn·chroon
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gelijktijdig’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- met het voorvoegsel syn- met het achtervoegsel -chroon
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | synchroon | synchroner | synchroonst |
verbogen | synchrone | synchronere | synchroonste |
partitief | synchroons | synchroners | - |
synchroon
- gelijklopend (gelijktijdig ?), gesynchroniseerd door een klokpuls, op elkaar afgestemd wat de tijd betreft
- Het woord synchroon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "synchroon" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "synchroon" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be