strohoed
- stro·hoed
- samenstelling van stro en hoed
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | strohoed | strohoeden |
verkleinwoord | strohoedje | strohoedjes |
de strohoed m
- (hoofddeksel) hoed gevlochten van fijn bewerkt stro
-
1. Een strohoed in de natuurlijke kleur.
-
2. Een rode strohoed, versierd met bloemen.
1. hoed
- Het woord strohoed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "strohoed" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be