• straw
  • Afkomstig van het Oudengelse zelfstandige naamwoord streaw
enkelvoud meervoud
[1] straw -
enkelvoud meervoud
[2] straw straws

straw

  1. (landbouw), (plantkunde) stro
  2. (drinken) (gereedschap) strohalm, rietje, strootje
  3. (figuurlijk) iets dat ondergeschikt of waardeloos is
  4. (dierkunde) gebruikt in namen van dieren
  5. (plantkunde) gebruikt in plantennamen
  6. (medisch) gebruikt in de ziektenaam straw itch