Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stro·halm
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord strohalm strohalmen
verkleinwoord strohalmpje strohalmpjes

Zelfstandig naamwoord

de strohalmm

  1. (landbouw) gedorste korenhalm
  2. (figuurlijk) iets van weinig waarde of van weinig betekenis
    • Ik klamp me niet graag vast aan die strohalm. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • De laatste strohalm
Het laatste redmiddel

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen