Een jongen volop genietend van zijn stokpaard

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stok·paard
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stokpaard stokpaarden
verkleinwoord stokpaardje stokpaardjes

Zelfstandig naamwoord

het stokpaardo

  1. (speelgoed) een stuk speelgoed bestaande uit een meestal houten paardenhoofd aan een stok waarmee kinderen paardje konden rijden
  2. (figuurlijk) een gespreksonderwerp dat iemand steeds maar weer ter sprake brengt
    • Hij heeft het over de tijd van voor de oorlog. z'n stokpaardje. 
Opmerkingen
  • [2] Doorgaans bezigt men in dit geval de verkleinvorm "stokpaardje"
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen