• sti·let·to
enkelvoud meervoud
naamwoord stiletto stiletto's
verkleinwoord

de stilettom

  1. mes waarbij het lemmet uit het handvat kan klappen
    • Hae-Joo gaf opdracht om de sluipweg te proberen. Daarna haalde hij een stiletto uit zijn zak, sneed het topje van zijn linker wijsvinger af en haalde er een metalen eitje uit.[4] 
  2. (figuurlijk) (schoeisel) zeer hoge en spitse hak van een damesschoen
  3. (metonymisch) (schoeisel) damesschoen met zeer hoge en spitse hak
    • ‘Ben er niet zeker van dat Melania Trump voorbereid is voor de orkaan Harvey', twitterde iemand. 'Die stiletto’s moeten haar helpen boven het waterpeil te blijven', meende een ander, bijgevallen door nog een positivist: 'Heb je in aanmerking genomen hoe hoog het water in Texas staat'.[5] 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[6]