• stem·heb·bend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen stemhebbend stemhebbender stemhebbendst
verbogen stemhebbende stemhebbendere stemhebbendste
partitief stemhebbends stemhebbenders -

stemhebbend [1]

  1. mogen stemmen bij een verkiezing of beslissing; invloed hebbend op beslissingen
    • Maar ondanks deze publicitaire hoogtepunten duurde het toch nog dertig jaar voordat het walvissenmoratorium er was. Stemhebbende landen in het IWC, en dan vooral Nederland, weigerden de geopperde vangstquotum te accepteren. Ook voor Nederland, dat begin jaren zestig met de Willem Barendsz II een gloednieuwe walvisfabrieksschip had gebouwd, waren de commerciële belangen te groot. [2] 
    • Goed toezicht en stabiele eigendomsverhoudingen zijn zeker belangrijk. De regels van de Bundesliga eisen dat ruim 50 procent van de stemhebbende aandelen in de betaaldvoetbalorganisatie in handen is van de club en haar leden. [3] 
    • De cajas mogen stemhebbende aandelen uitgeven tot 50 procent van hun kapitaal, naast andere wijzigingen. De hervorming lijkt halfbakken en zal op de korte termijn wellicht geen baat brengen, maar het is een goede eerste stap. [4] 
    • Sinds de Verenigde Naties vorig jaar de staat Palestina toelieten als niet-stemhebbend lid, duidt een groeiend aantal Europese media het gebied niet meer aan als „Palestijnse gebieden”, maar kortweg als „Palestina”. [5] 
  2. (taalkunde) klanken waarbij de stembanden meetrillen
    • Medeklinkers worden onder andere onderscheiden in stemloze en stemhebbende medeklinkers. Bij de vorming van stemhebbende medeklinkers trillen de stembanden mee; bij de vorming van stemloze medeklinkers niet. Het Nederlands kent de volgende stemloze medeklinkers: p, t, k, f, s, ch en h, en de volgende stemhebbende medeklinkers: b, d, v, z, g, m, n, ng, l, r, j en w. [6] 


85 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[7]