stammen
- stam·men
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
stammen |
stamde |
gestamd |
zwak -d | volledig |
stammen [2]
- Afkomstig zijn (van of uit)
|
de stammen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord stam
- ▸ De Zweedse bossen konden kant-en-klare stammen van twintig meter leveren, maar voor het werk met de palen in de rivier hadden ze de dubbele lengte nodig. Ze moesten daarom twee stammen samenvoegen om een paal van veertig meter te krijgen.[3]
- Het woord stammen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stammen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ stammen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- stam·men
stammen, g
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stamme
- stam·men
Naar frequentie | 7537 |
---|
stammen, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stam
stammen, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stamme
- stam·men
stammen, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stam
stammen, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stamme
- stam·men
stammen, g
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stam