• stam·ge·bied
enkelvoud meervoud
naamwoord stamgebied stamgebieden
verkleinwoord - -

het stamgebiedo

  1. (antropologie) terrein of streek traditioneel toebehorend aan een op verwantschap berustend samenlevingsverband van meer families
     Een vlucht met de Shell-helikopter over de dampende rimboe en de van muggen vergeven mangrovemoerassen van Ogoniland, het stamgebied van een half miljoen Ogoni's en niet veel groter dan 30 bij 30 kilometer, is een wat surreële aangelegenheid maar maakt toch veel duidelijk.[2]
     Als onderdeel van hun verdeel-en-heerspolitiek benadrukten de kolonisten een etnische opdeling van de bevolking en ‘stichtten’ stammen. De ‘Kalenjin’-stam bestond vroeger niet als eenheid, maar omvatte diverse tribale groepen. De Britse kolonialen voegden hen en samen introduceerden het concept van zuivere en streng afgebakende stamgebieden, hoewel Afrikanen in werkelijkheid veel gemêleerder leefden. Stammen trouwden onderling en dreven handel met elkaar. Masai gingen bij Kikuyu wonen, Kikuyu bij Kamba en Kalenjin en Luo bij Baluhya.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Ferry Versteeg
    “Vanuit lucht geen 'vernietiging' milieu Ogoniland” (8 november 1996) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Koert Lindijer
    “De stam is in Kenia een bron van trots en geweld” (11 augustus 2022) op nrc.nl