• stam·moe·der
enkelvoud meervoud
naamwoord stammoeder stammoeders
verkleinwoord stammoedertje stammoedertjes

de stammoederv

  1. vrouw waarvan een bepaalde groep mensen of dieren allemaal nazaten zijn
     Op de Achterpagina van NRC wordt Maria Louise de stammoeder van de Oranjes genoemd (15/4). Zij is dat niet alleen van de Oranjes, maar van alle huidige gekroonde hoofden van Europa. Zo is ook koningin Emma een nazaat van ‘Maaike Meu’.[2]
     Bladluizen zijn vrijwel altijd alleenstaande moeders met dochters en baren slechts eens in het jaar een paar mannetjes om seks mee te hebben. Dit maakt de volgende generatie stammoeders sterker.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Toon van Gestel
    “Brieven : ‘Maaike Meu’ : Stammoeder van velen” (20 april 2015) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Dagmar van der Neut
    “Dieren liefde” (23 augustus 2014) op nrc.nl