stamkroeg in Amsterdam
  • stam·kroeg
enkelvoud meervoud
naamwoord stamkroeg stamkroegen
verkleinwoord stamkroegje stamkroegjes

de stamkroegv / m [3]

  1. café waar iemand vaak komt als vaste gast
    • In het weekend gingen we 's avonds ergens eten en dronken ons in de loop van de nacht een stuk in de kraag in de bar in de Folkoperaen, onze stamkroeg, of in Guldapan, een van onze andere favoriete kroegen, in het Folkhemmet of in de grote bar aan het Odenplan. [4] 
    • 's Avonds lopen Golob en ik van zijn flat naar de binnenstad. In de Herrengasse en op de Hauptplatz liggen bloemen, mensen steken kaarsen aan. Van het plein wandelen we naar Golobs stamkroeg, aan de rivier de Mur. Onderweg groeten onbekenden hem, een oude man vraagt een handtekening en wil met Golob op de foto. [5] 
    • Door de week is Pattyn als psycholoog verbonden aan het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB) Mandel en Leie Kortrijk. In het weekend quizt hij er in heel Vlaanderen op los. Meestal met Caf Den Hemel, de naam van zijn stamkroeg in Gent en van zijn quizteam. In 2007 werd hij ook al individueel Europees kampioen.[6] 
    • Oranje doet nergens aan mee en ónze'clubs zijn lachertjes in Europa. Maar toch: in onze competitie moet je van steen zijn om niet vrolijk te worden. Nergens is het zo leuk als in Stamkroeg Eredivisie.[7] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[8]


stamkroeg

  1. stamkroeg; café waar iemand vaak komt als vaste gast


stamkroeg

  1. stamkroeg; café waar iemand vaak komt als vaste gast