stamwoord
- stam·woord
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stamwoord | stamwoorden |
verkleinwoord |
het stamwoord o
- een woordvorm die de basis is voor alle door middel van flexie, samenstelling en afleiding daaruit gevormde woorden
- Nog voor zijn vijfde kon hij niet alleen vrijwel elk handschrift lezen, maar ook zelfstandige naamwoorden verbuigen en sterke en zwakke werkwoorden vervoegen, hij kende bijna alle Franse en Latijnse stamwoorden uit het hoofd, vertaalde van het Engels naar het Latijn en omgekeerd, kon uitleggen en becommentariëren wat hij las, maakte aanzienlijke vorderingen in Comenius'Janua, en had een sterke voorkeur voor het Grieks. [2]
- Waarschijnlijk heeft dus zowel 'brein'als 'bræn'hetzelfde stamwoord, maar komt 'brein'niet uit het Engels. Het is misschien een verrassing (een eyeopener zogezegd), maar sommige woorden zijn gewoon Nederlands.[3]
1.
- Het woord stamwoord staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stamwoord" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Volkskrant 27 januari 2017
- ↑ Volkskrant 28 november 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be