(taalkunde) een vaste reeks van vormen van een werkwoord waarvan men de andere vormen kan afleiden m.n. het hele werkwoord, de verleden tijd enkelvoud en het voltooid deelwoord
De stamtijden van het werkwoord maken zijn: maken, maakte, gemaakt
Tijdens mijn middelbare school sprak ik met mijn lerares Latijn af dat ik niet meer in haar lessen zou verschijnen. Dat scheelde me namelijk gedurende twee jaar vijf uur in de week. Er was een probleem: toen het eindexamen naderde, wist ik geen stamtijden, had ik geen woordenschat, kende ik geen grammatica.[1]
De Grieken en Romeinen zijn de uitvinders van onze democratie, vrijheid van meningsuiting en vloerverwarming. Daarom zijn ze relevant; niet vanwege hun stamtijden. Moeten we pubers de weg leren in een wereld die weg is? Voor goed burgerschap is stampwerk geen sine qua non maar een sta-in-de-weg.[2]