stalen
- sta·len
stellend | |
---|---|
onverbogen | (alleen attributief) |
verbogen | stalen |
stalen
- van staal vervaardigd
- Er moest een stalen plaat op gelast worden.
de stalen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord staal
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
stalen |
staalde |
gestaald |
zwak -d | volledig |
stalen
- overgankelijk hard, sterk maken
- De sport staalt het lichaam, scherpt den geest en leidt tot soberheid en matigheid. [4]
vervoeging van |
---|
stelen |
stalen
- meervoud verleden tijd van stelen
- Wij stalen.
- Jullie stalen.
- Zij stalen.
- Wij stalen.
- Het woord stalen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stalen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ stalen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ stalen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ stalen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ SDAP'er Jan Schaper tijdens een Tweede Kamervergadering op 5 mei 1925
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Zie Wikipedia voor meer informatie.