• staag
  • In de betekenis van ‘aanhoudend’ voor het eerst aangetroffen in 1596 [1] [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen staag stager staagst
verbogen stage stagere staagste
partitief staags stagers -

staag [3]

  1. gestaag
  2. (formeel) zonder veranderingen, continu, aanhoudend
vervoeging van
stagen

staag

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stagen
    • Ik staag. 
  2. gebiedende wijs van stagen
    • Staag! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stagen
    • Staag je? 
60 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[4]