spiegelen
- spie·ge·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
spiegelen |
spiegelde |
gespiegeld |
zwak -d | volledig |
spiegelen
- (kristallografie) een operatie waarbij de afstand tot een spiegellijn in twee, of een spiegelvlak in drie dimensies in richting omgekeerd wordt
- Deze structuur bevat beide enantiomeren van een molecuul omdat door de symmetrie het ene molecuul gespiegeld wordt in het andere.
- het verschuiven van koopwaar naar de voorste rand van een schap om de indruk te wekken dat het schap vol is
- (psychologie) een vorm van niet-verbale communicatie waarbij de ene gesprekspartner bewegingen van de ander, zoals het kruisen van de benen navolgt
- wederkerend zich ~ aan zich vergelijken met de vermeende omstandigheden van anderen
- Hij spiegelde zich altijd aan de andere jongens in de klas, zonder te zien dat zij ook hun onzekerheden hadden.
|
- Het woord spiegelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spiegelen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ spiegelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be