speen
- speen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | speen | spenen |
verkleinwoord | speentje | speentjes |
- rubber of plastic afsluiting op een zuigfles, voorzien van een gaatje waardoor het kind de vloeistof kan opzuigen
- (anatomie) tepel van een zoogdier
- (medisch) aambei
- [1] fopspeen
1. rubber of plastic afsluiting op een zuigfles
2. tepel van een zoogdier
vervoeging van |
---|
spenen |
speen
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spenen
- Ik speen.
- gebiedende wijs van spenen
- Speen!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spenen
- Speen je?
- Het woord speen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "speen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "speen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ speen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be