spaden/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van spaden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		spaden			te spaden
	toekomend		zullen spaden			te zullen spaden
voltooid	tegenwoordig		hebben gespaad			te hebben gespaad
	toekomend		gespaad zullen hebben			gespaad te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	spadend		gespaad			ev. spaad	mv. verouderd spaadt	spade
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	spaad	spaadt	spaadt	spaadt	spaadt	spaden	spaden	spaden
verleden (o.v.t.)	spaadde	spaadde	spaadde	spaadde	spaadde	spaadden	spaadden	spaadden
toekomend (o.t.t.t.)	zal spaden	zult/zal spaden	zult/zal spaden	zult spaden	zal spaden	zullen spaden	zullen spaden	zullen spaden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou spaden	zou spaden	zou(dt) spaden	zoudt spaden	zou spaden	zouden spaden	zouden spaden	zouden spaden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gespaad	hebt gespaad	hebt/heeft gespaad	hebt gespaad	heeft gespaad	hebben gespaad	hebben gespaad	hebben gespaad
verleden (v.v.t.)	had gespaad	had gespaad	had gespaad	hadt gespaad	had gespaad	hadden gespaad	hadden gespaad	hadden gespaad
toekomend (v.t.t.t.)	zal gespaad hebben	zal/zult gespaad hebben	zult/zal gespaad hebben	zult gespaad hebben	zal gespaad hebben	zullen gespaad hebben	zullen gespaad hebben	zullen gespaad hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gespaad hebben	zou gespaad hebben	zou/zoudt gespaad hebben	zoudt gespaad hebben	zou gespaad hebben	zouden gespaad hebben	zouden gespaad hebben	zouden gespaad hebben