Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snot·neus
Woordherkomst en -opbouw
  • samenstelling van  snot zn  en  neus zn 
    • [1] iemand die zijn neus nog niet weet te snuiten
    • [3] omdat de tuit aan een neus doet denken, met de lampolie als snot
enkelvoud meervoud
naamwoord snotneus snotneuzen
verkleinwoord snotneusje snotneusjes

Zelfstandig naamwoord

de snotneusm

  1. (persoon) (pejoratief) jonge onverlaat, iemand die nog niet meetelt
    • Ik laat mij door die snotneus de les niet lezen. 
  2. (medisch) overmatige productie van vocht door de slijmvliezen in de neusholte
  3. (huishouden) (historisch) olielamp met een lange tuit
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be