sneer
- sneer
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘honende opmerking’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sneer | sneren, sneers |
verkleinwoord | sneertje | sneertjes |
de sneer m
- een minachtende of vernederende opmerking
- Hij kreeg een sneer omdat hij het niet goed gedaan had.
1. een minachtende of vernederende opmerking
vervoeging van |
---|
sneren |
sneer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sneren
- Ik sneer.
- gebiedende wijs van sneren
- Sneer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sneren
- Sneer je?
- Het woord sneer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sneer" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "sneer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sneer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- sneer
- Mogelijk klanknabootsend in oorsprong (van het snuiven van paarden). [1]
sneer
- ergatief grimlachen, met een minachtende of hatelijke lach kijken
- ergatief zich minachtend of hatelijk uitlaten
- ergatief (verouderd) snuiven (van paarden)
- overgankelijk (iets) met een sneer, minachtende of hatelijke opmerking zeggen
sneer
- een minachtende blik
- een minachtende, vernederende opmerking, schimpscheut
- Nederlands: sneer
- Noord-Fries: (Sylt) sneere (mogelijk via het Nederlands)
- ↑ Weblink bron sneer in: Oxford Etymological Dictionary, second edition (1989) op oed.com