sluimerig
- slui·me·rig
- Naamwoord van handeling van sluimeren met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | sluimerig | sluimeriger | sluimerigst |
verbogen | sluimerige | sluimerigere | sluimerigste |
partitief | sluimerigs | sluimerigers | - |
sluimerig [1]
- niet heel actief
- Tot de komst van Klaas Jan Mulder, leidde de zanggroep een ietwat sluimerig bestaan. [2]
1.
- Het woord sluimerig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sluimerig" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 06-02-08 Tachtigjarig Sursum in Jozefkerk
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be