slokken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van slokken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | slokken | te slokken | ||||||
toekomend | zullen slokken | te zullen slokken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geslokt | te hebben geslokt | ||||||
toekomend | geslokt zullen hebben | geslokt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
slokkend | geslokt | ev. slok |
mv. verouderd slokt |
slokke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | slok | slokt | slokt | slokt | slokt | slokken | slokken | slokken | |
verleden (o.v.t.) | slokte | slokte | slokte | slokte | slokte | slokten | slokten | slokten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal slokken | zult/zal slokken | zult/zal slokken | zult slokken | zal slokken | zullen slokken | zullen slokken | zullen slokken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou slokken | zou slokken | zou(dt) slokken | zoudt slokken | zou slokken | zouden slokken | zouden slokken | zouden slokken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geslokt | hebt geslokt | hebt/heeft geslokt | hebt geslokt | heeft geslokt | hebben geslokt | hebben geslokt | hebben geslokt | |
verleden (v.v.t.) | had geslokt | had geslokt | had geslokt | hadt geslokt | had geslokt | hadden geslokt | hadden geslokt | hadden geslokt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geslokt hebben | zal/zult geslokt hebben | zult/zal geslokt hebben | zult geslokt hebben | zal geslokt hebben | zullen geslokt hebben | zullen geslokt hebben | zullen geslokt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geslokt hebben | zou geslokt hebben | zou/zoudt geslokt hebben | zoudt geslokt hebben | zou geslokt hebben | zouden geslokt hebben | zouden geslokt hebben | zouden geslokt hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geslokt worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geslokt | er is geslokt | |||||||
verleden | er werd geslokt | er was geslokt | |||||||
toekomend | er zal geslokt worden | er zal geslokt zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geslokt worden | er zou geslokt zijn |