slipper
- slip·per
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘pantoffel zonder hiel’ voor het eerst aangetroffen in 1935 [1]
- Naamwoord van handeling van slippen met het achtervoegsel -er [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slipper | slippers |
verkleinwoord | slippertje | slippertjes |
- Het woord slipper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slipper" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[8] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "slipper" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ slipper op website: Etymologiebank.nl
- ↑ slipper op website: Etymologiebank.nl
- ↑ slipper op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- slip·per
Naar frequentie | 1037 |
---|
slipper
- tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van slippe
slipper, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van slip
slipper
- nominatief onbepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van slippe
- slip·per
Naar frequentie | 789 |
---|
slipper
- tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van slippe
slipper
- nominatief onbepaald mannelijk meervoud van slipp