slechthorend
- slecht·ho·rend
- In de betekenis van ‘min of meer doof’ voor het eerst aangetroffen in 1884 [1]
- samenstelling van slecht en horend bn
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | slechthorend | slechthorender | slechthorendst |
verbogen | slechthorende | slechthorendere | slechthorendste |
partitief | slechthorends | slechthorenders | - |
slechthorend
- niet goed geluid kunnen waarnemen
- Belemmering van de geleiding van het geluid door te veel oorsmeer, een kapot trommelvlies, een middenoor dat vol slijm of pus zit of gehoorbeentjes die niet goed bewegen. Dat heet geleidingsslechthorendheid[2]
- ‘Ik kom ervoor uit dat ik slechthorend ben en was dan ook blij om met Virgin Active te kunnen tonen dat mensen met gehoorbeperkingen ook een actief en gezond leven leiden’, aldus Welgemoed nog. ‘Maar blijkbaar vinden jullie (Virgin Active, red.) niet dat we dat doen. Blijkbaar schaamden jullie zich voor mijn gehoorimplantaat. Jullie werkten een deel van mezelf weg zonder toestemming en dat vind ik niet kunnen.’ [3]
1. gehoorgestoord
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord slechthorend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "slechthorend" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Bocken, PaulBeknopte integrale ziekteleer [2014] ISBN 978-90-352-3469-7 pagina
- ↑ de Standaard 30/10/2017 door rvs