Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·rend

Werkwoord

vervoeging van: horen
verbogen vorm: horende

horend

  1. onvoltooid deelwoord van horen


stellend vergrotend overtreffend
onverbogen horend horender horendst
verbogen horende horendere horendste
partitief horends horenders -

Bijvoeglijk naamwoord

horend

  1. deel uitmakend van iets
    • Voor al zijn activiteiten werd Esink benoemd tot Lid in de Orde van Oranje Nassau. Burgemeester Arco Hofland reikte de daarbij horende versierselen aan Esink uit tijdens het Oranjeconcert in de Schildkerk. [1] 
    • De gemeenteraad van Rijssen-Holten stemde dinsdagavond in met de snellere aanpak van asbestdaken en de daarbij horende financiële regelingen. [2] 
  2. in staat zijn om te luisteren
Synoniemen
Antoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • horende doof zijn
niet kunnen of willen luisteren

Gangbaarheid


Verwijzingen