Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sja·lot
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1682 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord sjalot sjalotten
verkleinwoord sjalotje sjalotjes

Zelfstandig naamwoord

de sjalotv / m

  1. (voeding) (bloemplanten) Allium ascalonicum   een plant uit de narcisfamilie (Amaryllidaceae  ). Er zijn verschillende soorten sjalotten met diverse vormen (rond of langwerpig) en kleuren (van bruin tot grijs). In tegenstelling tot de ui vormt de sjalot trossen van knolletjes, net als knoflook. Daarnaast plant ze zich via ondergrondse wortelscheuten voort
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen