sjalot
- sja·lot
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1682 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sjalot | sjalotten |
verkleinwoord | sjalotje | sjalotjes |
- (voeding) (bloemplanten) Allium ascalonicum een plant uit de narcisfamilie (Amaryllidaceae ). Er zijn verschillende soorten sjalotten met diverse vormen (rond of langwerpig) en kleuren (van bruin tot grijs). In tegenstelling tot de ui vormt de sjalot trossen van knolletjes, net als knoflook. Daarnaast plant ze zich via ondergrondse wortelscheuten voort
1. een kleine uiensoort
- Het woord sjalot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sjalot" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "sjalot" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sjalot op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be