sitt
sitt
- sitt
- Afkomstig van het Oudnoorse voornaamwoord sitt.
sitt o (2. persoon, onzijdige vorm, enkelvoud)
- zijn
- «En by får sitt kulturhus.»
- Een stad krijgt zijn cultuurhuis.
- «En by får sitt kulturhus.»
- sitt
- Afkomstig van het Oudnoorse voornaamwoord sitt.
sitt, o (2. persoon, onzijdige vorm, enkelvoud)
- sin, m (2. persoon, mannelijke vorm, enkelvoud)
- si, v (2. persoon, vrouwelijke vorm, enkelvoud)
- sitt, o (2. persoon, onzijdige vorm, enkelvoud)
- sine, mv
sitt
- gebiedende wijs van sitte
sitt
- verouderde spelling of vorm van sit tot 2012