• sit·te
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord sitja.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sitte
sitter
satt
sittet
Klasse 3 sterk

sitte

  1. zitten
    «Katten sitter ute på trappa.»
    De kat zit buiten op de trap.
  • [1] sitte på en stol
op een stoel zitten
  • [1] sitte til bords
eten
  • [1] sitte modell
poseren
  • [1] sitte med armene i kors
met armen gevouwen zitten (passief zijn)
  • [1] sitte som på nåler
op hete kolen zitten (nerveus zijn)
  • [1] Vil du ikke sitte?
Wil je niet zitten?


  • sit·te
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord sitja.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sitte
sitter
(bijvorm)
satt
(bijvorm)
sete
seti
Klasse 3 sterk

sitte

  1. (bijvorm) zitten
    «Katten sitter ute på trappa.»
    De kat zit buiten op de trap.
  • [1] sitte på ein stol
op een stoel zitten
  • [1] sitte modell
poseren
  • [1] sitte med armane i kross
met armen gevouwen zitten (passief zijn)
  • [1] sitte som på nåler
op hete kolen zitten (nerveus zijn)
  • [1] Vil du ikkje sitte?
Wil je niet zitten?