• se·pa·ra·te

separate

  1. verbogen vorm van de stellende trap van separaat


stellend vergrotend overtreffend
separate - -

separate

  1. afzonderlijk, eigen
    «Each language can have its separate Wiktionary.»
    Iedere taal kan zijn eigen WikiWoordenboek krijgen.
enkelvoud meervoud
separate separates

separate

  1. (gewoonlijk meervoud) kledingstukken die afzonderlijk verkocht worden.
vervoeging
onbepaalde wijs to  separate 
he/she/it  separates 
verleden tijd  separated 
voltooid
deelwoord
 separates 
onvoltooid
deelwoord
 separating 
gebiedende wijs  separate 

separate

  1. overgankelijk scheiden, afzonderen
    «That will separate the boys from the men.»
    Dat zal de jongens van de mannen scheiden.
  2. onovergankelijk schiften
    «The sauce will separate if you don't keep stirring.»
    De saus gaat schiften als je niet doorroert.
  3. overgankelijk uiteengaan; uit elkaar gaan
    «After an unhappy marriage, the husband and wife have decided to separate
    Na een ongelukkig huwelijk, de man en vrouw hebben decideert naar uiteengaan.