• schif·ten
  • In de betekenis van ‘sorteren’ voor het eerst aangetroffen in 1296 [1] [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schiften
schiftte
geschift
zwak -t volledig

schiften [4]

  1. ergatief (kookkunst) een proces waarbij een massa inhomogeen wordt door afscheiding van een deel ervan
    • Hij roerde niet door en daardoor schiftte z'n sausje. 
  2. selecteren
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]