afzonderlijk
- af·zon·der·lijk
- In de betekenis van ‘op zichzelf staande’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- Naamwoord van handeling van afzonderen met het achtervoegsel -lijk
stellend | |
---|---|
onverbogen | afzonderlijk |
verbogen | afzonderlijke |
partitief | afzonderlijks |
afzonderlijk
- op zichzelf staand
- The Hitchhikers guide to the galaxy bestaat nu uit 6 afzonderlijke delen.
- ▸ In een tijd waarin praktisch alle bouwactiviteiten geregeld en ingeperkt werden door de staat, of zo je wilde de partij, waren aanhoudende goede relaties misschien op de lange duur waardevoller dan winst in een afzonderlijk project.[2]
1.
- Het woord afzonderlijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afzonderlijk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "afzonderlijk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be