schotelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van schotelen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schotelen | te schotelen | ||||||
toekomend | zullen schotelen | te zullen schotelen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geschoteld | te hebben geschoteld | ||||||
toekomend | geschoteld zullen hebben | geschoteld te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
schotelend | geschoteld | ev. schotel |
mv. verouderd schotelt |
schotele | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | schotel | schotelt | schotelt | schotelt | schotelt | schotelen | schotelen | schotelen | |
verleden (o.v.t.) | schotelde | schotelde | schotelde | schotelde | schotelde | schotelden | schotelden | schotelden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal schotelen | zult/zal schotelen | zult/zal schotelen | zult schotelen | zal schotelen | zullen schotelen | zullen schotelen | zullen schotelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schotelen | zou schotelen | zou(dt) schotelen | zoudt schotelen | zou schotelen | zouden schotelen | zouden schotelen | zouden schotelen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geschoteld | hebt geschoteld | hebt/heeft geschoteld | hebt geschoteld | heeft geschoteld | hebben geschoteld | hebben geschoteld | hebben geschoteld | |
verleden (v.v.t.) | had geschoteld | had geschoteld | had geschoteld | hadt geschoteld | had geschoteld | hadden geschoteld | hadden geschoteld | hadden geschoteld | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschoteld hebben | zal/zult geschoteld hebben | zult/zal geschoteld hebben | zult geschoteld hebben | zal geschoteld hebben | zullen geschoteld hebben | zullen geschoteld hebben | zullen geschoteld hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschoteld hebben | zou geschoteld hebben | zou/zoudt geschoteld hebben | zoudt geschoteld hebben | zou geschoteld hebben | zouden geschoteld hebben | zouden geschoteld hebben | zouden geschoteld hebben |