schotel
- scho·tel
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn scutella (klassiek scutulum), [1] in de betekenis van ‘schaal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schotel | schotels |
verkleinwoord | schoteltje | schoteltjes |
- (huishouden) platte ronde schaal met opstaande rand
- Hij legde de gebraden kip op een schotel.
- (voeding) een gerecht
- Onze specialiteit is een schotel van waterkonijn in een mosterdsabayon op rijst.
- (meestal verkleinwoord) een schaaltje onder een kopje
- Leg het lepeltje maar op het schoteltje van het koffiekopje.
- (communicatie) een antenne voor televisieontvangst
- De buren hebben een schotel om buitenlandse zenders te ontvangen.
- een vliegende schotel: een omstreden discusvormig object dat door de lucht zweeft, ufo
- De man beweerde gisternacht een vliegende schotel te hebben gezien.
- Het woord schotel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schotel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ schotel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "schotel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be