Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schijn·hu·we·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenvertaling van Duits Scheinehe, vertaald uit Latijn nuptiae simulatae. [1] In het Nederlands voor het eerst aangetroffen in 1828, in de Duitse vertaling van “Belehrungs und Erbauungsbuch für verheirathete” van Johann George Pfister. [2]
  • samenstelling van  schijn zn  en  huwelijk zn 
enkelvoud meervoud
naamwoord schijnhuwelijk schijnhuwelijken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het schijnhuwelijko [3]

  1. een huwelijk waarbij de beide partijen niet aan de verplichtingen hebben voldaan (of van plan zijn te voldoen) die de wet aan een huwelijk stelt (zoals diens consummatie)
    • Net zoals een poging tot een schijnhuwelijk, waar hij eens getuige van was. „Ik vond het al vreemd, want een jongen van 19 wilde met een vrouw van 33 trouwen. Ze zouden elkaar kennen via het schrijven van brieven. Later bleek dat het kinderen van dezelfde moeder waren, broer en zus dus. [4] 
    • Fiscalisten raden alleenstaande cliënten daarom wel eens aan om met hun erfgenamen te trouwen. Als de vriendschapsakte fiscale consequenties krijgt, kan dat hier ook een oplossing voor zijn. Misschien voelt het waarachtiger om je erfenis na te laten aan een geregistreerde vriend dan om er een schijnhuwelijk voor aan te gaan. [5] 
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Scheinehe in: Deutsches Wörterbuch von Jacob Grimm und Wilhelm Grimm, Bd. 14, Sp. 2441 (1854-1961 (1971)) op http://woerterbuchnetz.de
  2.   Weblink bron
    Johann George Pfister
    Belehrungs und Erbauungsbuch für verheirathete in:
    S. Wulferink (vert.)
    Handboek van onderrigt en stichting voor gehuwden en degenen die voornemens zijn te huwen (1828), J.T. Sommer, Almelo op delpher.nl  
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. Tubantia Arjan te Bogt 05-maart-2016
  5. Volkskrant Maartje Duin 5 april 2015