schapenkop
  • scha·pen·kop
enkelvoud meervoud
naamwoord schapenkop schapenkoppen
verkleinwoord

de schapenkopm

  1. kop van een schaap
     Ik hoefde niet zo nodig schapenkop en geloogde vis te eten en te doen alsof ik die gemist had en ook nog eens alsof ik die als een natuurlijk onderdeel van een uitgebalanceerd dieet beschouwde[2]
     Schapenkop neergezet op hek in Katwijk: Bij een skatebaan in Katwijk hebben onbekenden de kop van een schaap op een hek neergezet. De politie weet niet wie de daders zijn en heeft via Twitter de hulp gevraagd van het publiek.[3]
  2. (pejoratief) dom en onnozel persoon
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  3.   Weblink bron “Schapenkop neergezet op hek in Katwijk” (16-11-2014), NOS