• scan·de·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het metrum doen uitkomen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • Ontleend aan het Franse scander of het Latijnse scandere ("beklimmen, zich verheffen"). Deze benaming verwijst naar de stemverheffing die gepaard gaat met het moderne metrisch lezen. Het Engelse leenwoord scannen gaat terug op dezelfde Latijnse grondvorm. (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
scanderen
/skɑn.ˈdeː.rə(n)/
scandeerde
/skɑn.ˈdeːr.də/
gescandeerd
/ɣə.skɑn.ˈdeːrt/
zwak -d volledig

scanderen

  1. overgankelijk [een Latijns of Grieks vers] opsplitsen in zijn onderdelen om te beoordelen of het correct opgebouwd is
    • Als je die hexameter scandeert, zal je zien dat er een dactylus ontbreekt. 
  2. overgankelijk [een Latijns of Grieks vers] ritmisch declameren met één sterke nadruk per versvoet
    • Waarschijnlijk scandeerden de Ouden hun verzen niet icterend. 
  3. overgankelijk (vaak in groep) opzeggen of uitroepen met een sterke nadruk op de afzonderlijke lettergrepen
    • Tijdens de voetbalmatch scandeerden de supporters leuzen om hun ploeg te ondersteunen. 
92 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]