• scan·da·leus
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen scandaleus scandaleuzer scandaleust
verbogen scandaleuze scandaleuzere scandaleuste
partitief scandaleus scandaleuzers -

scandaleus

  1. een schandaal of ophef veroorzakend; aanstoot gevend
    • Zijn eigen roman Klaasje Zevenster (1866) werd nota bene in brede kring scandaleus bevonden. En over moraal gesproken: Van Lennep huldigt het huwelijk, doch verwekt links en rechts nog enige kinderen. Kwestie van een ‘vergeten regenjas’ (condoom), zo grapt hij in een brief. [2] 
    • Volgens een hardnekkige mythe was er ooit een vrouwelijke Paus. Helaas is er geen spoortje bewijs dat deze Johanna in de negende eeuw op de Heilige Stoel heeft gezeten. Voor echte complotdenkers is dat natuurlijk juist het ultieme bewijs voor een door de Kerk tot in de puntjes georganiseerde doofpotactie. Maar ja, als je ziet hoe knullig Rome momenteel een eenvoudig pedofilieschandaal probeert weg te poetsen, dan lijkt het verhullen van zoiets scandaleus als een vrouwelijke plaatsbekleder van Christus toch wat hoog gegrepen. [3] 
    • Scandaleus of provocatief is de voorstelling niet, daarvoor zijn helaas te veel scherpe kanten afgevlakt. Dat neemt niet weg dat Franssen en de andere spelers de ontluistering van het advocatenkantoor groots vertolken. [4] 


76 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[5]