sappig
- sap·pig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | sappig | sappiger | sappigst |
verbogen | sappige | sappigere | sappigste |
partitief | sappigs | sappigers | - |
sappig
- vol met sap
- Hij zat een sappige perzik te eten.
- ▸ Veel leuker, maar ook langzamer, is de Route Nationale 7. Veel sterker dan op de Autoroute ervaar je hoe het landschap langzaam van kleur verschiet, van het sappige groen van de Bourgogne naar het azuurblauw van de Méditerranée, via het droge geel van de Provence.[1]
- overdrachtelijk vol opwindende details
- De journalisten waren er als de kippen bij om dat sappige verhaal openbaar te maken.
- [1] saprijk
- [1] verdord, uitgedroogd
1. vol met sap
- Het woord sappig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sappig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron Peter Giesen“Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be