sandaal
- san·daal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schoeisel’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- [2] Herkomst: Portugees, letterlijk: 'sluier' [2]
[1] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | sandaal | sandalen |
verkleinwoord | sandaaltje | sandaaltjes |
de sandaal v
- (schoeisel) schoeisel dat bestaat uit een zool met banden
- Een sandaal met sleehak.
- ▸ Jesus was er ook bij, een jonge hiker met lang haar, vlassige baard, sandalen en witte kleren.[3]
- (Jiddisch-Hebreeuws), (religie) lange doek met de breedte van de Torarol die vanaf de achterkant ervan met de rol mee wordt gewikkeld
1. schoeisel
- Het woord sandaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sandaal" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "sandaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be