rum
- rum
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘drank van suikerriet’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1750 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rum | - |
verkleinwoord | - | - |
de rum m
- (drinken) een sterkedrank die bereid wordt uit het sap van suikerriet
- Hij dronk gezellig een glaasje rum mee.
een sterkedrank die bereid wordt uit het sap van suikerriet
- Het woord rum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rum" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "rum" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- rum
Naar frequentie | 6326 |
---|
rums | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | rum | rummet | rum | rummen |
genitief | rums | rummets | rums | rummens |
rum, o
- kamer
- «Lägenheten hade två rum förutom kök och toalett.»
- Het appartement heeft twee kamers, een keuken en een toilet.
- «Lägenheten hade två rum förutom kök och toalett.»
rum
- nominatief onbepaald onzijdig meervoud van rum