• all·rum
Naar frequentie zeldzaam
allrums enkelvoud meervoud
  onbepaald bepaald onbepaald bepaald
  nominatief     allrum     allrummet     allrum     allrummen  
  genitief     allrums     allrummets     allrums     allrummens  

allrum, o

  1. een gemeenschappelijke ruimte, salon
    «Övervåningen är fyra rum som är nästan lika stora och ett allrum i mitten.»
    Boven zijn vier kamers die zijn bijna even groot en een gemeenschappelijke ruimte in het midden.

allrum

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van allrum