Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rot·ting
Woordherkomst en -opbouw
1 enkelvoud meervoud
naamwoord rotting
verkleinwoord
2 enkelvoud meervoud
naamwoord rotting rottingen
verkleinwoord rottinkje rottinkjes

Zelfstandig naamwoord

rotting

  1. v: aantasting door bacteriële groei
    • In dit practicum ga je onderzoeken hoe specifiek de relatie is tussen veroorzakers van rotting in verschillende soorten fruit en groenten. 
  2. m: een wandelstok, eventueel voor zelfverdediging gebruikt
    • In zyn hand hield hy een rotting, maar zelden droeg hy zyn snaphaan of pistolen.[3] 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Werkwoord

rotting

  1. onvoltooid deelwoord van rot

Zelfstandig naamwoord

rotting

  1. gerundium van rot