rotten
- rot·ten
- In de betekenis van ‘verrotten’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
- Via Middelnederlands rotten van pgm: *rutēn, *rutōn. Verdere herkomst onbekend. [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rotten |
rotte |
gerot |
zwak -t | volledig |
rotten
- ergatief, absoluut een proces van fermentatie ondergaan
- Het heeft een tijd in de grond gezeten en heeft daarom gerot.
1. een proces van fermentatie ondergaan
vervoeging van |
---|
rotten |
rotten
- meervoud verleden tijd van rotten
- Wij rotten.
- Jullie rotten.
- Zij rotten.
- Wij rotten.
de rotten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord rot
- Het woord rotten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rotten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "rotten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ rotten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- rot·ten
rotten, g
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van rotte
- Geluid: rotten (VK) (hulp, bestand)
rotten
- voltooid deelwoord van rot
- rot·ten
rotten, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van rotte