• rot·gans
enkelvoud meervoud
naamwoord rotgans rotganzen
verkleinwoord rotgansje rotgansjes

de rotgansv / m

  1. (eendvogels) kleine wit-zwarte gans met een ver klinkende rott-rott roep, Branta bernicla  
80 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[4]