• room·wit
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen roomwit roomwitter roomwitst
verbogen roomwitte roomwittere roomwitste
partitief roomwits roomwitters -

roomwit [1]

  1. (kleur) gebroken wit; wit met een bijmenging van geel
    • Hij krijgt zijn zin. In 1962 rijden twaalf roomwitte politie Porsches de snelweg op. De bemanningen gaan weggebruikers opvoeden. Eerst door middel van corrigerende gesprekken. Daarna met bekeuringen.[2] 
    • Een leger van advocaten, gevolgd door twee bussen vol Russische en Spaanse bestuurders en commissarissen die zij vertegenwoordigen, arriveert vanmorgen bij het roomwitte gerechtshof aan de rand van het IJ in Amsterdam, waar de Ondernemingskamer zetelt.[3] 
    • Bruiden houden van traditionele trouwjurken. Ook al proberen ontwerpers elk seizoen weer grenzen te verleggen, zijn het de roomwitte wolken die tot de verbeelding blijven spreken. Wie naar zoetsappige films als Bride Wars, 27 Dresses en Bridesmaids kijkt ziet louter prinsessenjurken voorbij komen. Alle vernieuwingen ten spijt, traditie regeert.[4] 
99 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf OLOF VAN JOOLEN 26 jan. 2017
  3. de Telegraaf BART MOS 28 jan. 2016
  4. de Telegraaf 04 jan. 2016
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be