Nederlands

 
Uitspraak
Woordafbreking
  • rood·borst
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord roodborst roodborsten
verkleinwoord roodborstje roodborstjes

Zelfstandig naamwoord

de roodborstm

  1. (zangvogels) bepaald soort kleine zangvogel met een opvallend oranje of roodbruin gekleurde keel, Erithacus rubecula  
  2. bankbiljet van 25 gulden
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Opmerkingen
  • Het verkleinwoord roodborstje is in het gewone spraakgebruik de meer gangbare benaming.
Vertalingen
   1. zie: roodborstje   

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen