Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rond·reis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rondreis rondreizen
verkleinwoord rondreisje rondreisjes

Zelfstandig naamwoord

de rondreisv / m

  1. reis met bezoek aan verschillende plaatsen of personen
     Toevallig had ik aan het zwembad een gesprek gevoerd met een Zwitser, Wale, die met zijn gezin in een camper een rondreis maakte.[2]
Verwante begrippen
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
rondreizen

rondreis

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rondreizen
    • ... dat ik rondreis. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be