• rond·reis
enkelvoud meervoud
naamwoord rondreis rondreizen
verkleinwoord rondreisje rondreisjes

de rondreisv / m

  1. reis met bezoek aan verschillende plaatsen of personen
     Toevallig had ik aan het zwembad een gesprek gevoerd met een Zwitser, Wale, die met zijn gezin in een camper een rondreis maakte.[2]
     Petito was sinds afgelopen juni met haar verloofde Brian Laundrie bezig aan een rondreis door de VS. Omdat het haar ambitie was reisschrijver te worden, beschreef ze het verloop van de trip via sociale media. In oktober zouden ze hun reis van de oostkust naar het westen in de staat Oregon afronden.[3]
vervoeging van
rondreizen

rondreis

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rondreizen
    • ... dat ik rondreis. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Weblink bron “Lichaam gevonden in zoektocht die VS al dagen bezighoudt” (Maandag 20 september 2021, 00:48), NOS
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be