• rond·rei·zen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rondreizen
reisde rond
rondgereisd
zwak -d volledig

rondreizen

  1. inergatief naar vele plaatsen onderweg zijn
    • Hij heeft verschillende jaren in Europa rondgereisd, toen hij besloot naar het Koninklijk Conservatorium in Den Haag te gaan om fluit te leren spelen. 

de rondreizenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord rondreis
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be