rivaliseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van rivaliseren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | rivaliseren | te rivaliseren | ||||||
toekomend | zullen rivaliseren | te zullen rivaliseren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gerivaliseerd | te hebben gerivaliseerd | ||||||
toekomend | gerivaliseerd zullen hebben | gerivaliseerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
rivaliserend | gerivaliseerd | ev. rivaliseer |
mv. verouderd rivaliseert |
rivalisere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | rivaliseer | rivaliseert | rivaliseert | rivaliseert | rivaliseert | rivaliseren | rivaliseren | rivaliseren | |
verleden (o.v.t.) | rivaliseerde | rivaliseerde | rivaliseerde | rivaliseerde | rivaliseerde | rivaliseerden | rivaliseerden | rivaliseerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal rivaliseren | zult/zal rivaliseren | zult/zal rivaliseren | zult rivaliseren | zal rivaliseren | zullen rivaliseren | zullen rivaliseren | zullen rivaliseren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou rivaliseren | zou rivaliseren | zou(dt) rivaliseren | zoudt rivaliseren | zou rivaliseren | zouden rivaliseren | zouden rivaliseren | zouden rivaliseren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gerivaliseerd | hebt gerivaliseerd | hebt/heeft gerivaliseerd | hebt gerivaliseerd | heeft gerivaliseerd | hebben gerivaliseerd | hebben gerivaliseerd | hebben gerivaliseerd | |
verleden (v.v.t.) | had gerivaliseerd | had gerivaliseerd | had gerivaliseerd | hadt gerivaliseerd | had gerivaliseerd | hadden gerivaliseerd | hadden gerivaliseerd | hadden gerivaliseerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerivaliseerd hebben | zal/zult gerivaliseerd hebben | zult/zal gerivaliseerd hebben | zult gerivaliseerd hebben | zal gerivaliseerd hebben | zullen gerivaliseerd hebben | zullen gerivaliseerd hebben | zullen gerivaliseerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerivaliseerd hebben | zou gerivaliseerd hebben | zou/zoudt gerivaliseerd hebben | zoudt gerivaliseerd hebben | zou gerivaliseerd hebben | zouden gerivaliseerd hebben | zouden gerivaliseerd hebben | zouden gerivaliseerd hebben |