rijzig
- rij·zig
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘lang’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
- Naamwoord van handeling van rijzen met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | rijzig | rijziger | rijzigst |
verbogen | rijzige | rijzigere | rijzigste |
partitief | rijzigs | rijzigers | - |
rijzig
1. erg groot
- Het woord rijzig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rijzig" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "rijzig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ rijzig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be